Het hof als hoop en troost
Ook in de 17e eeuw bestonden aangrijpende verschillen tussen arm en rijk, ongelijkheden, zoals zij vandaag opnieuw schrijnend worden. Pas in 1648 ontstond het eerste protestantse hofje. In 1650 telden alle Amsterdamse protestantse hofjes samen niet meer dan ruim tweehonderd bewoners. Hofjes vulden de ouderenzorg voor geloofsgenoten slechts bescheiden aan. Zij waren ook niet voor de allerarmsten bedoeld. De bewoners, meestal vrouwen, moesten werk hebben, inkomen, bezit of een borg. Voor een minder bemiddelde van toen zal het uitzicht op een plek in een hofje geweest zijn als een ‘onverhoeds ontdekt schat’ (Mt 14:33) of als een belofte op ‘een hof van Eden’ (Statenvertaling, editie 1637):
Jesaja Lj 3
Want de Heere sal Zion troosten, hy sal troosten alle hare woeste plaetsen, ende hy sal hare woestijne maken als Eden, ende hare wildernisse als den hof des Heeren: vreucht ende blijtschap sal daer in gevonden worden, danck-segginge ende een stemme des gesancks.
jeremia xxxi 12 Dies sullen sy komen, ende op de hoochte van Zion juychen, ende toevloeyen tot des Heeren goet, tot het koorn, ende tot den most, ende tot de olye, ende tot de jonge schapen ende runderen: ende hare ziele sal zijn als een gewaterden hof, ende sy en sullen voortaen niet meer treurich zijn.
Ezechiël xxxvj 35 Ende sy sullen seggen; Dit lant dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden: ende de eensame, ende de verwoeste, ende verstoorde steden zijn vast [ende] bewoont.
De profeten gebruikten doxologische, dat is god's heerlijkheid bezingende, en hymnische taal voor wat men vandaag profaan zou formuleren zonder religieuze termen.