Lotus en Mandorla
Voor het Westen is de roos wat de lotusbloem voor het Oosten is. Lotus en roos verwijzen naar de vrouwelijke schoot. Boeddha en goden worden zittend in een lotusbloem afgebeeld. Christus en Maria met het kind worden zittend of staand in of voor de Mandorla afgebeeld.
Zoals de lotus als natuurlijke stralenkrans Boeddha of een godheid omgeeft, omgeeft de amandelvormige mandorla als een heiligenschijn de hele figuur van God-vader, Christus, Maria of Maria met het kind. Beide vormen drukken het bijzondere en ‘heilige’ van het uitgebeelde uit en onderstrepen het. Daarbij herinnert de lotus in het Oosten visueel duidelijker aan de vrouwelijk dragende functie van het ronde dan de amandelvormige mandorla in het Westen. Boeddha zit immers óp de lotusbloem, maar staan of zitten Christus, Maria of Maria met het kind ín of vóór de mandorla.
Lotus en mandorla herinneren aan het ronde of amandelvormige vrouwelijke, dat het leven uitnodigt, draagt, voortbrengt en onderhoudt. Daarmee herinneren lotus en mandorla aan het zogenoemde ‘axioma van Maria’, aan de ‘kwadratuur van de cirkel’, als een tegenstelling van het mannelijke en het vrouwelijke in hun onderlinge wisselwerking en vereniging.
Deze vereniging stond in vroeger tijden en staat gelovigen nog voor ogen wanneer zij zongen en zingen:
O Rozenkrans, uw bloeien laat de mensen blij wenen.
O Rozenkrans, uw gloeien maakt de mensen houden van.
O Zonnezoon,
Gij Rozenkind,
O Stralenzon.
Kruisbloem, boven alle bloei en gloed,
Bloeit reine schoot,
Heilige Roos,
Maria. (Jung GW 9/1: 384)
In de Griekse alchemie waren bloemen en bloesems ‘pneumata’, geesten of zielen. Men vod dat van bloemen een kracht van het goddelijk water uitging. De steen der wijzen heette ook ‘bloem van erts’ en ‘welgevormde bloem’. De vroege kerk meende, dat Christus in het voorjaar de aarde verwarde, zodat ze bloemen voortbracht.
Voor de kerkvaders waren bloemen niet slechts een symbool uit de Psalter dat de vergankelijkheid van de mens bedoelde. Bloemen waren voor hen ook ‘bloesems van de geest’, die de Heilige Geest bedauwt en die de eeuwige Logos als zon beschijnt. Voor Origenes betekende bloeien het opgaan van de ‘kiem van geestelijk begrijpen’ en een ‘groenende levende zin’. Bloemen representeerden het bovenpersoonlijk leven van de ziel en de levendigheid van de geest, die opgroeit uit de vereniging van tegenstellingen. Algemeen symboliseren bloemen het gevoel, voorbij alle leerachtige en rationale aspecten de extase in (Jung GW 14/3: 392-396).
Gezien de geschiedenis van de bloem als symbool lijkt het natuurlijk dat zij in de alchemie verschijnt als symbool van de ‘moeilijk te bereiken kostbarheid’ (Jung GW 9/1: 174). Gezien de inspanning en moeite die men zich in Van de Rijps tijd getrooste, om een kostbare bloem aan het bloeien te krijgen, of om één ananas te kweken, wordt de vergelijking van bloem en vrucht met de alchemistische ‘steen der wijzen’, de ‘moeilijk te bereiken kostbaarheid’, begrijpelijk.
- 100 jaar Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje
- Schilderijen
- Waardering
- Gerard van de Rijp in zijn tuin
- Het spirituele hof
- Het beminde hof
- Het analytische hof
- Conclusie en wens
- Gozewijn Centen en zijn gezin
- Schilderijen
- Het Rijpenhofje in 1982
- Reglement voor het Rijpen Hofje 1837
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- Dank
- Bronnen