Natuurperceptie in de Gouden Eeuw
Eric de Jong, bijzonder hoogleraar cultuur, landschap en natuur, kijkt graag naar de manier waarop men in een cultuur omgaat met de natuur. Het gaat hem daarbij niet om de werking van de natuur of de wetmatigheden, maar om de receptie van die natuur. Ter gegelegenheid van de tentoonstelling ‘De Gouden Eeuw van de Hollandse Tuinkunst’, van het Rijksmuseum in Het Loo in 1988 en bij Christie's in Londen in 1989, besprak hij het schilerij Gerard van de Rijp in zijn tuin in de catalogus.

toont zich bescheiden
Het 17e-eeuwse tuinportret van Gerard van de Rijp is zeldzaam intiem en persoonlijk. Het anonieme schilderij is een uniek document, constateert De Jong, ongeëvenaard kenner van de Nederlandse tuinen van de Gouden Eeuw.
Bescheiden staat de amateur-tuinier Gerard van de Rijp terzijde in zijn stadstuin. De houten architectuur op de achtergrond plaatst zijn tuin in een kleinere plaats in Noord-Holland, wellicht in De Rijp. Grootte en inrichting lijken op de stadstuinen in Amsterdam. De houten, begroeide loofgang verbindt het huis met het speelhuis en begrenst het langgerekte perceel.

teert fragiele planten
De tuin ademt een sfeer van typisch doopsgezinde eenvoud en Nederlandse rust. Simpele perken vormen geometrische parterres. De kunstenaar schilderde het tuin in het mooiste seizoen. Alle stamrozen in de perken, de stokroos links en de bloemen in de potten pronken in volle bloei. De in kegelvorm gesnoeide taxusbomen accentueren de lengteas en contrasteren met de fragile planten. Witgeschilderde houten piedestallen met daarop porseleinen potten Delfts of Chinees blauw decoreren de tuin links en rechts van een houten ‘pieède de milieu’ bekroond door een vaas.
Particuliere erven achter Amsterdamse stadshuizen waren vaak smal en eenvoudig om de geringe breedte van de percelen langs de grachten. Ze waren onderhevig aan strenge keuren die de bebouwing en de hoogte van spelhuizen en schuttingen beperkten. Het achtererf herbergde vaak nog een hoenderhok, buitenkassen, secreet, achterhuis met zomerkeuken of paardenstal. Ze combineerden vaak siertuin, bleekveld en moestuin en zullen wat rommelig uitgezien hebben.

paviljoen , of het speelhuis. Detail Kalab 2013
Zelden ontbrak een tuinpaviljoen of speelhuis, verbonden door een galerij met het huis, zoals Van de Rijp op zijn schilderij toont. De galerij bood niet alleen beschutting tegen regen, wind en zon, ze werd ook bewoond. Het was niet ongebruikelijk galerijen en tuinmuren te beschilderen. Het speelhuis werd onmisbaar geacht. In Van de Rijps tuin is het een eenvoudig rechthoekig gebouwtje.
Aan het einde van de 17e en gedurende de 18e eeuw ontwikkelden speelhuizen zich tot koepels van grote allure die op de middenas van tuinen werden geplaatst. Lairesse berichtte dat men in het speelhuis ‘gedurende de hitte des zomers zijn vermaak neemt met een zoet gezelschap, en collationeert, meest onder mannenvolk’. De beschildering behoorde vrolijke bacchanalen, herdersspelen, dansenden en fonteinen uit te beelden.
Echte fonteinen waren zeldzaam in Amsterdam, omdat het voeden daarvan problematisch was. Men ving daarvoor regenwater op in bakken op de zolder voor de nodige verval en spuitdruk. Dit was omslachtig en frustreerde ongetwijfeld menig fontein.