Het collectieve onbewuste krijgt structuur
Toen Jung zich verdiepte in de fenomenen van het collectieve onbewuste ontwarde hij er geleidelijk aan een structuur die hij beschreef in termen van archetypen. Hij aarzelde soms jarenlang en verrichte veel onderzoek voordat hij een ontdekking bekendmaakte. Hij toetste zijn intuïtie over een mogelijke structuur in het onbewuste met empirisch wetenschappelijke methodes en ontwikkelde zijn model en beeld van het onbewuste verder (Jaffé 1979: 25-27).

Georges de La Tour (1593-1652) Job bespot door zijn vrouw 1625-1650 Olie op doek, 145 × 97 cm Musée Départemental des Vosges Yorck Project, Directmedia Eloquence 2005 wikipedia.org
Wie vast hielden aan verouderde voorstellingen van de negentiende eeuw, wie hypothese, model of beeld verwisselden met werkelijkheid, wie de wetenschappelijke beperking en betrekkelijkheid van Jungs dieptepsychologisch concept en uitspraken negeerden, toonden zich ontsteld. Een veel voorkomend misverstand was, en is mogelijk heer en der nog steeds, dat Jung metafysische uitspraken gemaakt zou hebben. Dat deed hij niet. Wel onderzocht hij psychologisch de psychische ervaring van mensen met het metafysische.
Het zelfde misverstand bejegende mij nog aan het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw, toen ik mijn scriptie in sociaal-culturele wetenschap bij een professor wilde schrijven die ik zeer waardeerde. Omdat ik de religieuze ervaring van een onderzoekspopulatie bij mijn onderzoek wilde betrekken, weigerde hij me te begeleiden. Ik zocht en vond een ander begeleider, die wel kon onderscheiden tussen wetenschappelijk beschrijfbare menselijke metafysische ervaring en niet-wetenschappelijk beschrijfbare metafysiek.
Martin Buber, bijvoorbeeld, verweet Jung in zijn boek ‘Antwoord aan Job’ uitspraken over god gemaakt te hebben. ‘Antwoord op Job’ blijkt Jungs emotioneel meest geëngageerde publicatie ooit (Jaffé 1979). Alsnog stelde hij al in de inleiding helder, dat hij psychologische en geen theologische uitspraken maakte. ‘God’ is in ‘Antwoord op Job’ niet het transcendentale en metafysische fenomeen God waarover geen wetenschap iets kan zeggen. ‘God’ staat in ‘Antwoord op Job’ en overal in Jung's wetenschappelijke publicaties enkel voor de menselijk psychische ervaring (Buber 1994: 135-151, Jung 1998 en VW 2).
Een verhelderend brief
Uit brieven die Jung tegen zijn levenseinde schreef blijkt hoe zeer de aanhoudende misverstanden hem vermoeiden en teleurstelden. Al één van zijn late brieven zou dit laten zien en voelen. Zo ver ik weet werden Jungs brieven nog nooit in het Nederlands uitgegeven. Ik zal daarom aan de lezer één van deze brieven exemplarisch voorstellen. Tegelijk verduidelijkt deze brief aan een promovendus
- het verschil tussen psychologisch model en psychische werkelijkheid;
- het concept van autonome archetypen en complexen;
- en de structuur van het collectieve onbewuste, dat Jung keer probeert aan mensen duidelijk te maken:
To Robert C. Smith 29. VI. 1960 Dear Mr. Smith, Buber en ik gaan van verschillende omstandigheden uit: ik maak geen transcendentale vaststellingen. Ik ben essentieel empirisch, zoals ik meerdere malen heb uitgelegd. Ik houd me bezig met psychische verschijnselen en niet met metafysische beweringen. Onder de psychische fenomenen kom ik ook het feit van het geloof in God tegen. Geloof zegt: „God is”. Dit is het feit waar ik me mee bezig houd. Ik houd me niet bezig met de waarheid of onwaarheid van Gods existentie. Het gaat mij slechts om de uitspraak; haar structuur en haar gedrag interesseren mij. Het gaat daarbij om een gevoelsmatig „ingekleurd” complex, zoals het vader- of moedercomplex of het Oedipuscomplex. Natuurlijk bestaat zonder mensen ook geen dergelijke uitspraak, noch kan ooit bewezen worden, dat de uitspraak „God” in een niet-menselijke sfeer bestaat. Wat Buber als gnosticisme misverstaat, is in werkelijkheid psychiatrische observatie, die hem blijkbar onbekend is. Mijn uitvinding is het zeker niet. Buber liet zich misleiden door een gedicht in gnostische stijl, die ik 44 jaar geleden schreef voor de verjaardag van een vriend (Privatdruck!), een poëtische parafrase van de psychologie van het onbewuste. Elke pionier houdt een monoloog, tot dat anderen zijn methode uitgeprobeerd hebben en zijn resultaten bevestigd hebben. Zou u beweren, dat alle bij hun tijdgenoten impopulaire grote geesten monologen hielden, zelfs ‘de stem van hem, die in de woestijn riep”? Omdat Buber geen praktische ervaring in de dieptepsychologie heeft, weet hij niets van de autonomie van de complexen, hoewel zij gemakkelijk vast te stellen zou zijn. Zo is God, als een autonoom complex, een subject dat mij tegemoet treedt. Men moet wel blind zijn als men dit in mijn boeken bij het lezen over het hoofd ziet. Ook het zelf is een verschrikkelijke realiteit. Dit ervaart een ieder die probeert of gedwongen wordt, zich eraan te relateren. En toch, ik definieer het als een grensbegrip - voor mensen als Buber een verlegenheid, want de kennistheorie van de empirist is hem niet bekend. Waarom wil het niet in Bubers hoofd, dat ik me met psychische feiten bezig houd en niet met metafysische beweringen? Buber is een theoloog en heeft veel meer informatie over Gods ware existentie en zijn eigenschappen dan ik ooit zou durven dromen. Mijn ambitie stijgt niet op tot deze theologische hoogtes. Ik houd me slechts bezig met het praktische en theoretische probleem van ‘hoe gedragen zich complexen?” Bijvoorbeeld, hoe gedraagt zich het God-complex in het bijzondere individu en in gemeenschappen? Hoe laat het Zelf-complex zich vergelijken met de lapis philosophorum van de hermetische filosofie, of met het Christus-figuur van patristische allegorieën of Al Khidr van de islamitische traditie, met Tifereth van de Kabbalah, met Mithras, Attis, Odin, Krishna en zo voort? U ziet, het gaat mij om beelden, om menselijke fenomenen, en slechts een onwetende kan aannemen, dat wij macht zouden hebben over hen of hen degraderen zouden kunnen tot slechts „objecten”. Elke psychiater en psychotherapeut zal hen vertellen, in welk enorme mate de mens overgeleverd is aan de vreselijke macht van een complex die macht over zijn ziel verkregen heeft. (Vgl. dwangneurose [nu ‘obsessief-compulsieve stoornis’, fk], schizofrenie, drugs, politieke en privé-dwaasheden, enz.) Mentale obsessies zijn als geesten, demonen en goden. De studie van deze dingen is de taak van de psycholoog. De theoloog heeft haar tot nu toe niet opgepakt. Ik ben bang, dat het niets anders is dan een vooroordeel tegenover de natuurwetenschappen, dat de theologen belemmert mijn empirische standpunt te begrijpen. Gezien vanuit een empirisch standpunt is „de godservaring” tegen wil en dank een psychisch feit: ik vind mezelf tegenover aan een factor in mezelf gesteld, die zich als onoverkomelijke macht bewijst (min of meer duidelijk kan hij zich in uiterlijke omstandigheden manifesteren). Een voorbeeld: een rationeel ingestelde hoogleraar filosofie is volledig geobsedeerd door zijn kankervrees, hoewel hij weet dat hij geen kanker heeft. Probeert u eens, zo een onzalig mens van zijn lijden te bevrijden, dan zult u een notie van „psychologische autonomie” krijgen! [...] Ik houd me bezig met religie als fenomeen, met haar observeerbare feiten, en probeer, hen enkele psychologische observaties over fundamentele porcessen in het collectieve onbewuste toe te voegen, processen, wier existentie ik bewijzen kan. Daar boven uit weet ik niets en stelde ook geen beweringen op. Van waar weet Buber iets, dat hij niet „psychisch ervaren” kan? Hoe zou het überhaupt mogelijk kunnen zijn? Waar anders dan in de psyche zou hij het kunnen ervaren? U ziet, het is altijd hetzelfde: het totaal verkeerd begrijpen van het psychologische argument: in het kader vaan de psychologie is „God” een autonoom complex, een dynamisch beeld, en dat is alles wat de psychologie überhaupt kan vaststellen. Meer kan zij van God niet weten. Zij kan noch het bestaan van God, noch zijn niet-bestaan bewijzen, maar ze weet hoe illusoir beelden van de menselijke ziel zijn. Wanneer Niels Bohr het model van de atoomstructuur vergelijkt met een planetair systeem, dan weet hij, dat het slechts het model van een transcendente en onbekende werkelijkheid is, en wanneer ik spreek van het beeld van God, loochen ik niet de transcendente werkelijkheid. Ik sta alleen op de psychische realiteit van het God-complex of het beeld van God, zoals Niels Bohr de analogie tussen het atoom en het planetaire systeem voorstelt. Hij zou niet zo dom zijn, om zijn model voor een nauwkeurige en waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid te houden. Geen empirist, die alles op een rijtje heeft, begrijpt zijn model als een eeuwige waarheid. Hij weet maar al te goed hoe veel veranderingen elke realiteit doorloopt, totdat zij een bewuste voorstelling wordt. Al mijn ideeën zijn namen, modellen en hypotheses voor een beter begrip van waarneembare feiten. Ik had nooit durven dromen, dat intelligente mensen hen als theologische uitspraken, dat wil zeggen als hypostasen zouden kunnen misverstaan. Blijkbar was ik te naïef en heb het daarom achterwege gelaten, om telkens weer opnieuw expliciet te herhalen: ‘maar wat ik bedoel is slechts het mentale beeld van een nooumenon” (Kants ‘Ding an sich’, dat, zoals u weet, geen ontkenning is). Mijn empirisch standpunt is zo teleurstellend eenvoudig, dat het slechts een gemiddelde intelligentie en wat gezond verstand vraagt, om hem te begrijpen, maar het vraagt, lijkt mij, een ongewone maat van vooroordelen of slechte wil om hem verkeerd te begrijpen. Het spijt me als ik u met mijn platitudes verveel. Maar u hebt me gevraagd. U kunt hen in de meeste van mijn boeken nalezen, om te beginnen in het jaar 1912, al bijna een halve eeuw geleden, en nog steeds hebben autoriteiten als Buber hen niet ter kennis genomen. Ik heb een leven vol arbeid aan psychologisch en psychotherapeutisch onderzoek gewijd. Buber bekritiseert me op een gebied, waarvoor hij geen competentie bezit en dat hij niet eens begrijpt. Sincerely yours (C. G. Jung) |
(Jaffé, A. en G. Adler C. G. Jung Briefe, Dritter Band 1956 - 1961. 1973: 316-319) |
- 100 jaar Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje
- Schilderijen
- Waardering
- Gerard van de Rijp in zijn tuin
- Het spirituele hof
- Het beminde hof
- Het analytische hof
- Appels en peren vergelijken
- Alchemie, Chassidisme en tuinkunst
- Jungiaanse en symbolische psychologie
- Van de Rijps tuinkunst als onbewuste expressie
- De hogere én de lagere mens
- Een momentopname van innerlijke rijping
- Vier, drie, twee en één in het tuinportret
- Onvermoeide fascinatie
- Een leven lang
- Conclusie en wens
- Gozewijn Centen en zijn gezin
- Schilderijen
- Het Rijpenhofje in 1982
- Reglement voor het Rijpen Hofje 1837
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- Dank
- Bronnen