Het lof van de liefde
De geliefden van Hooglied beschrijven elkaar niet in termen van onze moderne, stedelijke cultuur van industrie en hightech. Zij bezingen elkaar met beelden en metaforen van hun agrarische cultuur van zo'n 3.000 jaar geleden. Niet het laatste digitale mobiele apparatuur en zogenoemde ‘grote’ merken waren voor hen bepalend, maar kuddes schapen en geiten, landbouw en burchten van de ijzertijd.
Tenminste van Jemen tot India lijkt ietwat van die oeroude cultuur overleefd te hebben, zoals foto's van prachtige Jemenitische en Indiase bruiden laten zien. Al zo'n 3.000 jaar geleden vergeleek de geliefde de hals van zijn vriendin en bruid met een toren die vol hangt met de schilden van helden. In niet-westerse culturen is deze cultuur blijkbaar in variaties bewaard gebleven en toont nog haar schoonheid.
Statenvertaling 1637 |
Willibrordvertaling 1995 |
---|---|
Hij | Hij |
Het iiij. Capittel. 1 SIet ghy zijt schoone, mijne Vriendinne, siet ghy zijt schoone, uwe oogen zijn duyven [oogen] tusschen uwe vlechten: u hayr is als een cudde geyten, die [’t gras] van den berch Gileads afscHeeren. |
Hooglied 4 1 Wat ben je mooi, mijn vriendin, wat ben je mooi! Je ogen achter je sluier zijn duiven; je lokken zijn als een kudde geiten die omlaag komen van Gileads bergen. |
2 Uwe tanden zijn als een cudde [schapen] die geschoren zijn, die uyt de waschstede opkomen: die al t'samen tweelingen voort-brengen, ende geene onder haer en is jongeloos. |
2 Je tanden zijn als een kudde schapen die pas geschoren uit de wasplaats komen, twee aan twee, en geen enkele is alleen. |
3 Uwe lippen zijn als een scharlaken snoer, ende uwe sprake is lieflick: den slaep uws hoofts is als een stuck van eenen granaet-appel tusschen uwe vlechten. |
3 Je lippen zijn een lint van purper, je mond is zo bekoorlijk, je wangen achter je sluier zijn als het hart van een granaatappel. |
4 Uwen hals is als Davids toren, die gebouwt is tot op-hanginge van wapen-tuych, daer duysent rondassen aen hangen, altemael zijnde schilden der Helden. |
4 Je hals is als de toren van David, gebouwd om er trofeeën aan te hangen: duizend schilden hangen rondom, allemaal schilden van helden. |
Pas in de 16e eeuw zou de oude kunst van Neuspiercing van het Midden-Oosten naar India en zijn buurlanden zijn gekomen. Ooit was het daar geen modieus statement, maar een culturele eis en een eeuwenoude traditie en sommigen achtten het verplicht voor gehuwde vrouwen. Volgens de Ayurveda is de perfecte plek voor een neuspiercing buiten het linker neusgat. Omdat die plek met de vrouwelijke voortplantingsorganen verbonden zou zijn verwachtte men door de neuspiercing gemakkelijker te bevallen. In de oudheid gebruikte men geen ringen, maar zilveren en gouden bouten of schroeven, die met diamanten en andere kostbare stenen versierd werden. Vandaag is de neuspiercing een individuele keuze. De sierraden zijn comfortabel gevormd en verkrijgbaar in veel vormen, maten en materialen. In India verschillen neusringen van regio tot regio. In het Westen werd deze traditionele kunst laat populair.
5 Uwe twee borsten zijn gelijck twee welpen, tweelingen van een rhee, die onder de lelien weyden. |
5 Je beide borsten zijn als twee welpen, de tweeling van een gazelle, weidend tussen de lelies. |
6 Tot dat dien dach aenkomt, ende de schaduwen vlieden, sal ick, gaen tot den myrrhe-berch, ende tot den wieroock-heuvel. |
6 Voordat de ochtendbries opsteekt en de schaduwen wegvluchten ga ik naar de mirreberg en de wierookheuvel. |
7 Geheel zijt ghy schoone, mijne Vriendinne, ende daer en is geen gebreck aen u. |
7 Je bent volmaakt mooi, mijn vriendin, zonder enig gebrek. |
8 By my van den Libanon af, ô Bruyt, komt by my van den Libanon af: siet van den top van Amana, van den top Senirs ende Hermons, van de wooningen der Leeuwinnen, van de bergen der Luypaerden. |
8 Kom mee uit de Libanon, mijn bruid, kom mee uit de Libanon, kom; daal af van de top van de Amana, van de top van de Senir en de Hermon, de bergen waar leeuwen legeren en panters huizen. |
9 Ghy hebt my ’t herte genomen, mijne suster, ô Bruyt: ghy hebt my ’t herte genomen, met eene van uwe oogen, met een keten van uwen hals. |
9 Je hebt me van mijn zinnen beroofd, mijn zuster, mijn bruid! Je hebt me van mijn zinnen beroofd met één blik van je ogen, met één kraal van je snoer! |
10 Hoe schoone is uwe uytnemende liefde, mijne Suster, ô Bruyt? hoe veel beter is uwe uytnemende liefde, dan wijn? ende de reuck uwer olyen, dan alle speceryen? |
10 Hoe heerlijk zijn je liefkozingen, mijn zuster, mijn bruid! Hoeveel zoeter zijn je liefkozingen dan wijn; de geur van je zalven gaat alle reukwerk te boven! |
11 Uwe lippen, ô Bruyt, druppen van honich-zeem, honich ende melck is onder uwe tonge, ende de reucke uwer cleederen is als de reucke van Libanon. |
11 Je lippen druipen van honing, mijn bruid, honing en melk onder je tong, de geur van je kleren is als de geur van de Libanon. |
Het vij. Capittel. 1 HOe schoon zijn uwe gangen in de schoenen, ghy Princen dochter! de omdraeyingen uwer heupen, zijn als kostelicke ketens, zijnde het werck van de handen eenes Konstenaers. |
Hooglied 7 2 Hoe welgevormd zijn je voeten in je sandalen, prinses! De ronding van je heupen is als een halssnoer, gemaakt door een kunstenaar. |
2 Uwen navel is [als] een ronde beker, dien geenen dranck en ontbreeckt: Uwen buyck is [als] een hoop tarwe, rontom besett met lelien. |
3 Je navel is een ronde kom waarin de gekruide wijn niet ontbreekt. Je schoot is als een tarwehoop, door lelies omgeven. |
3 Uwe twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een rhee. |
4 Je beide borsten zijn als twee welpen, de tweeling van een gazelle. |
4 Uwen hals is als een elpenbeenen toren, uwe oogen zijn [als] de vivers te Hesbon by de poorte Bath-rabbin: Uw’ neuse is als de toren van Libanon, die tegen Damascus siet. |
5 Je hals is als de ivoren toren, je ogen zijn a ls de vijvers van Chesbon, de poort van Bat-Rabbim. Je neus is als de Libanontoren, die uitziet over Damascus. |
5 U hooft op u, is als Carmel, ende de hayr-bant uwes hoofts als purper: de Coninck is [als] gebonden op de galerien. |
6 Je hoofd is als de Karmel, je haarlokken zijn omwonden met een band van koningspurper. |
6 Hoe schoone zijt ghy, ende hoe lieflick zijt ghy, ô liefde, in wellusten! |
7 Hoe mooi ben je, mijn liefste, hoe bevallig en bekoorlijk! |
7 Dese uwe lengte is te vergelijcken by eenen palm-boom, ende uwe borsten by [druyf-] trossen. |
8 Je gestalte is zo slank als een palm, je borsten zijn als druiventrossen. |
8 Ick seyde, Ick sal op den palm-boom klimmen, ick sal sijne tacken grij-pen: so sullen dan uwe borsten zijn als [druyf-] trossen aen den wijn-stock, ende de reucke uwer neuse als appelen. |
9 Ik dacht bij mijzelf: ik klim in die palm en pluk de dadels. Laat je borsten als de trossen van de wijnstok zijn, de reuk van je adem als de geur van kweeappels, |
9 Ende u gehemelte als goeden wijn, die recht tot mijnen beminden gaet, doende de lippen der slapenden spreken. |
10 en je mond als zoete wijn. De wijn moet vloeien voor mijn lief, naar binnen druppelen tussen zijn lippen en tanden. |
Zij | Zij |
---|---|
Het v. Capittel. 10 Mijn Liefste is blanck ende root, hy draecht de baniere boven tien duysent. |
Hooglied 5 10 Mijn lief is blank en blozend, uit tienduizend anderen is hij te herkennen. |
11 Sijn hooft is van ’t fijnste gout: van het dichtste gout: sijne hayr-locken zijn gekrult, swart, als een rave. |
11 Zijn hoofd is van het zuiverste goud, zijn lokken zijn borstelig, ravenzwart. |
12 Sijne oogen zijn als der duyven by de water-stroomen: met melck gewasschen, staende [als] in kaskens [der ringen]. |
12 Zijn ogen zijn als duiven bij stromende beken, die zich wassen in melk en baden in overvloed. |
13 Sijne wangen zijn als een beddeken van specerye, [als] wel-rieckende torenkens, sijne lippen zijn [als] lelien, druppende van vloeyende myrrhe. |
13 Zijn wangen zijn een kruidentuin, torens van kruiden. Zijn lippen zijn lelies, ze druipen van vloeibare mirre. |
14 Sijne handen zijn [als] goudene ringen, gevult met Turkoys: sijn buyck is [als] blinckende elpen-been overtogen met Saphiren. |
14 Zijn armen zijn staven van goud, met chrysoliet bezet; zijn lichaam is van gepolijst ivoor, afgezet met saffieren. |
15 Sijne schenckelen zijn [als] marmer-pilaren, gegrondet op voeten van het dichtste gout: sijne gestalte is als de Libanon, uytverkoren als de cederen. |
15 Zijn dijen zijn zuilen van albast, rustend op voetstukken van zuiver goud. Zijn gestalte is als de Libanon, rijzig als de ceders. |
16 Sijn gehemelte is enckele soeticheyt, ende al wat aen hem is, is gantsch begeerlick: Sulck een is mijn Liefste, ja sulck een is mijn Vrient, ghy dochters van Ierusalem. |
16 Zijn mond is een en al zoetigheid. Hij is de aantrekkelijkheid zelf. Zo is mijn lief, zo is mijn vriend, dochters van Jeruzalem. |
Het vij. Capittel. 10 Ick ben mijnes Liefsten: ende sijne genegentheyt is tot my. |
Hooglied 7 11 Ik ben van mijn lief; naar mij gaat zijn verlangen uit. |
11 Komt, mijn Liefste, Laett ons uytgaen in’t velt, laet ons vernachten op de dorpen. |
12 Kom, mijn lief, laten wij naar buiten gaan, laten we overnachten in de dorpen. |
12 Laet ons vroech ons op maken na de wijn-bergen, laet ons sien of de wijn-stock bloeyt, de jonge druyfkens haer open doen, de granaet-appel-boomen uytbotten: daer sal ick u mijne uytnemende liefde geven. |
13 Dan trekken we 's ochtends vroeg de wijngaarden in om te zien of de wijnstok al uitbot, of de knoppen zijn opengebroken en de granaatbomen al bloeien. Dan zal ik je met liefkozingen overstelpen! |
13 De Dudaim geven reuck, ende aen onse deuren zijn allerley edele vruchten, nieuwe ende oude: O mijn Liefste, die hebbe ick voor u wech geleyt. |
14 De liefdesappelen geuren al en boven onze deur hangen de kostelijkste vruchten, jonge vruchten en oude, die ik bewaard heb voor jou, mijn lief! |
Op zijn schilderij is Van de Rijps latere echtgenote nog niet te zien in de hoftuin. Was zijn schilderij mogelijk bedoeld als een uitnodiging aan een ‘Liefste’, aan Deborah bijvoorbeeld? Om naar hem te komen, om haar ‘stem te laten horen’ in zijn tuin, ‘om samen van geuren, kleuren en vruchten te genieten’ en van elkaar? Was het tevens een uitnodiging aan ‘metgezellen’ om in het goede des levens te delen? Details over de verhouding tussen Debora en Gerard ontbreken helaas. Anderen kregen het vruchtgenot van de welvaart van de koopman, bijvoorbeeld in het Rijpenhofje.
- 100 jaar Rijpenhofje 2013
- Het Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje 1982
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- ‘Reglement voor het Rijpen Hofje’ 1837
- Dank
- Bronnen