Roos en Roosje
Hoewel op het schilderij Gerard van de rijp in zijn tuin zijn latere echtgenote Debora Geithouwer nog ontbreekt, is zijn tuin niet verstoken van vrouwelijke symbolen. Het lijkt alsof de tuinkunstenaar met de roos als vrouwelijk metafoor en symbool speelde.
De stokroos
Direct naast het oor van de tuinminnaar bloeit de stokroos in haar pracht. Het lijkt als voerden die twee een woordeloos gesprek. Of fluistert zij iets in zijn oor? Zo ongeveer mag het op het eerste gezicht lijken. De schilder heeft hier echter een perspectivisch trucje uitgehaald. De stokroos staat één stap vóór Van de Rijp, zoals plantenbak en bladcontour duidelijk maken. Op ooghoogte lijkt het als stonden zij naast elkaar. Op de grond echter is de plant haar bewonderaar één stapje voor.
Haar gebrek aan stekels en doornen bij de stokroos herinnerde aan de ‘roos zonder doornen’ uit Hooglied, aan de ‘Roos van Sharon’. Haar kelkvormige bloesems herinnerden aan de Graal, de kelk van koning Artus’ Tafelronde. Mogelijk speelde Van de Rijp in zijn hoftuin bewust met metaforen voor de beminde vrouw, met het kelk en met de ‘Roos van Sharon’ zonder doornen. Stelde hij daarom zijn stokroos zo opvallend ruimtelijk voor en optisch naast zich neer? Uiteindelijk staat zo niet hij op de voorgrond, maar de stokroos...
De stamroos
In de perken van Van de Rijps hoftuin bloeit, naast andere bloemen, de stamroos. Welk symbool zou nog meer klassiek kunnen spreken van en vóór de begeerde, ontluikende vrouw? Is de roos niet dé symbolisch-zinnelijke vertegenwoordigster van onmiskenbaar typische en intieme vrouwelijke kwaliteiten? Haar krachtige bloesem licht op boven andere planten. Haar zoete geur roept, zachtjes en toch niet te overhoren, haar te naderen en te bewonderen. Haar geur en dauw fluisteren van begeerte en bereidheid. Vrijelijk laat zij insecten zich verdiepen in haar om haar nectar gretig op te zuigen.
Het heideroosje
Het spel tussen bloem en insect is oer en oeroud. Vandaag weten wij, dat al meer dan honderd miljoenen jaar geleden bloem en insect elkaar nodig hadden om voort te bestaan. Met de komst van de mens kwam een nieuw aspect in de verhouding tussen plant en dier. Anders dan insect en bloem gaan mens en roos, gaan roosje en haar minnaar, met elkaar in gesprek.
‘Heidenröslein’
Sah ein Knab ein Röslein stehn, Röslein auf der Heiden, War so jung und morgenschön, Lief er schnell, es nah zu sehn, Sah's mit vielen Freuden. Röslein, Röslein, Röslein rot, Röslein auf der Heiden. Knabe sprach: ‘Ich breche dich, Röslein auf der Heiden!’ Röslein sprach: ‘Ich steche dich, Dass du ewig denkst an mich, Und ich will's nicht leiden’. Röslein, Röslein, Röslein rot, Röslein auf der Heiden. Und der wilde Knabe brach 's Röslein auf der Heiden; Röslein wehrte sich und stach, Half ihm doch kein Weh und Ach, Musst es eben leiden. Röslein, Röslein, Röslein rot, Röslein auf der Heiden. Johann Wolfgang von Goethe ca. 1770 |
Zag een knaap een roosje staan, Roosje op de heide, Was zo jong en morgenschoon, Liep hij snel nabij te zien, Zag’t met vele vreugden. Roosje, Roosje, Roosje rood, Roosje op de heide. Knaapje sprak: ‘Ik breek jou, Roosje op de heide!’ Roosje sprak: ‘Ik steek jou, Zult eeuwig aan mij denken, En ik wil ‘t niet lijden’. Roosje, Roosje, Roosje rood, Roosje op de heide. En de wilde jongen brak ‘t Roosje op de heide; Roosje streed voor zich en stak, Hielp hem ook geen klagen, Moest het even lijden. Roosje, Roosje, Roosje rood, Roosje op de heide. Vertaling Kalab 2013 |
Het Heideroosje-lied was in de 16e eeuw al bekend. Goethe, 1749 - 1832, schreef de geciteerde versie in 1770. Hij was toen eenentwintig jaar jong en had een korte maar heftige liefdesaffaire achter zich. Hij brak met de domineesdochter Friederike Brion uit Sessenheim in de Elsas toen hij om zijn studie verder trok. Kenners van Goethe veronderstellen, dat het gedicht zijn ervaring met Friederieke reflecteert. Velen herkenden zich in dit lied, van Franz Schubert, 1797 - 1828, via de Japanse zangeres Shiina Ringo, * 1978, tot de Duitse Metal Band Rabenschrey, 2008. Het op het eerste gezicht eenvoudig ogend liedje valt op verschillende manieren te interpreteren. Zouden we de ‘heideroos’ bijvoorbeeld even goed een ‘hofjesroos’ kunnen noemen?
De jongen ziet het meisje, de roos, en begint, haar te begeren. Zijn liefdesverlangen wederom roept het begeerde maar aarzelende liefdesantwoord van het meisje op. Veel te snel verlaat hij haar weer en breekt daarmee voorgoed niet slechts haar hymen - het maagdenvlies, benoemt naar de Griekse godin van het huwelijk -, maar ook haar hart. Het antwoord op de vraag hoe zij hem ‘stak’ blijft onbeantwoord. Leed hij op zijn manier aan het verlies van haar? Doordat hij haar tegen zijn eigen gevoel in verliet? Doordat hij zijn carrière voortrok aan haar? Of leed hij aan zijn slecht geweten over de gang van zaken? Bleef de herinnering aan ‘Roosje’ als een doorn in zijn hart achter? Blijkbar was zij geen weerloos ‘Roosje’ dat zomaar aanvaarde wat gebeurde.
Het Duitse ‘leiden’ slaat op het Nederlandse ‘lijden’. Onder meer zou Roosje met ‘lijden’ kunnen verwijzen naar de pijn aan en het verdriet over het oninbare verlies van haar jeugdige onschuld en maagdelijkheid, naar de pijn van de geboorte en het grootbrengen en weer laten gaan van haar kinderen, en naar de pijn van het verlies van de minnaar dat ze voorzag. Denken ‘Roosjes’ al om hun lichamelijke constitutie veel vroeger veel verder dan ontvlamde ‘wilde knapen’? Het Roosje kan ook nog bedoelen ‘ich kann dich nicht leiden’, ik mag je niet. Of juist ‘ich kann dich leiden’, ik heb je lief.
De jongen die het meisje verleidt plukt het roosje. Hij initieert haar daarmee tot vrouw en maakt, bij wijze van spreken, van roosje een roos. Het roosje laat dit niet passief gebeuren, het bedreigt de knaap en verzet zich dapper. ‘Wild’ breekt hij uiteindelijk haar maagdelijk verzet. Verscheurt voelend wil ze ‘het’ eerst niet lijden en geeft zich dan alsnog over aan haar eigen passie. Zo treden het roosje en de wilde knaap in een mensoude traditie, naast Morgana en Artus, Psyche en Amor, Inanna en Gilgamesj en nog verder terug in de tijd, die aan het geschreven woord voorafgaat.
In de 16e eeuw bezat de titel ‘Heidenröslein’ nog een dubbele betekenis. Goethe kon deze nog horen, maar de meesten vandaag zal zij ontgaan. Het woord heeft niets met ‘heidenen’ te maken, dus niets met gojim en niet-christenen. Het betekent vooreerst niets anders dan een ‘roosje op de hei’. Goethe echter kon in het woord ook nog de Nieuw Hoogduitse nieuwvorming van het Middelhoogduitse ‘Heidruose’ horen, dat ‘lid’, ‘penis’, ‘testikels’ én ‘vulva’ betekende. Daarmee kan het gedicht ook verwijzen naar de strijd met zich zelf, naar de strijd tegen de eigen begeerte, die in de ontmoeting met de ander kan ontwaken. Het breken van het roosje stoeide daarmee naast op het verlies van maagdelijkheid ook op het verlies van mannelijkheid en viriliteit. Uiteindelijk verwees het ‘Heidenröslein’ niet slechts naar het ‘Schäferstündchen’ of ‘tête-à-tête’. Het verwees ook naar verkrachting en haar juridische gevolgen. In Goethes tijd was castratie nog een gebruikelijke straf voor verkrachting.
- 100 jaar Rijpenhofje 2013
- Het Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje 1982
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- ‘Reglement voor het Rijpen Hofje’ 1837
- Dank
- Bronnen