Veranderende lezingen van liefde
2000 jaar ‘Hooglied’
In de eerste twee eeuwen van onze tijdrekening bediscussieerden rabbijnen of een ‘aanstotelijk erotische en profane’ inhoud, zoals die van de liefdesliedcollectie van het ‘Hooglied’, überhaupt een plaats zou mogen krijgen tussen de andere heilige teksten. In de derde eeuw kreeg zij dan haar uiteindelijke vorm en belandde alsnog in de Canon. Deze liederenverzameling werd beroemd en wij kennen haar nu als ‘Hooglied’.
Vijfhonderd jaar na opname in de Canon werd zij gelezen als een allegorie. Zo bezong zij de ‘eerste liefde’ tussen de reddende god Adonai en zijn verslaafd volk Israël, dat hij uit Egypte ontvoerde.
Voor de kerk werd de minnaar allegorisch natuurlijk Christus en de minnares zijzelf, de kerk. Verder zag men in de minnares de individuele ziel van de gelovige en de Maagd Maria. De allegorie paste goed bij de middeleeuwse geest, zijn visie op de Bijbel en de vlijtig beoefende minnekunst en minnezang. Nog eeuwenlang werden allegorieën vlijtig op tafels, doeken en muren uitgebeeld. In moderne kerkliederen wordt zelfs Christus als ‘Lelietje-van-dalen’ bezongen, hoewel Hooglied daarmee uitdrukkelijk de minnares, dus de vrouw bedoelt.
De moderne seculiere geest vindt zulke allegorieën onnodig omslachtig. Zij passen voor zijn gevoel gewoon niet bij duidelijke verwijzingen naar de spannende erotiek en het aardse liefdesspel. Of hem daarmee wellicht subtielere en niet minder mooie aspecten van het liefdesspel die tussen twee mensen kunnen ontstaan en soms langzaam groeien ontglippen?
- 100 jaar Rijpenhofje 2013
- Het Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje 1982
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- ‘Reglement voor het Rijpen Hofje’ 1837
- Dank
- Bronnen