Het koninklijke paar als plant
Als Van de Rijp nog dichter bij zijn stokroos wilde, had hij haar haar moeten eten om met haar te versmelten. Wellicht consumeerde hij ook delen of extracten van de plant, als medicijn of preventief, zoals Van de Groen aanbeval. In de voorstellingen van zijn tijd zou hij zich daarmee iets van haar kwaliteiten hebben ingelijfd.
Oorspronkelijk meenden mensen, zich eigenschappen van een prooi of geofferde god toe te eigenen, door deze te consumeren. De voorstelling, zich door consumptie kwaliteiten van het geconsumeerde toe te eigenen, of daarmee een te worden en te versmelten, leeft in variaties voort tot op vandaag.
Alchemistische afbeeldingen beeldden de versmelting van het mannelijke en het vrouwelijke symbolisch uit en alchemistische teksten beschrijven deze. Ook Chassidisme en Kabbala bezigden zich met deze voor hen wezenlijke vereniging van tegenstellingen. De vereniging van tegenstellingen werd als numineus ervaren en als een transpersoonlijk gebeuren gevoeld en beschreven met termen als: ‘coniunctio oppositorum’, ‘mysterium coniuntionis’ - Grieks: ἱερὸς γάμος, ‘hieros gamos’, ἱερογαμία, ‘hierogamia’, ‘heilig huwelijk’. De Kabbala spreekt van ‘siwug ha’kodesch’, ‘heilige paring’ (Hurwitz 1952: 172).
Het christendom bewaart een voorstelling van consumptie en vereniging in gesublimeerde plantaardige vorm. Waar een katholiek, in eucharistie of communie met als ‘getranssubstantieerd’ brood en wijn, hostie en gegiste druivensap, het ‘vlees en bloed’ van Christus consumeert, herinnert hij niet alleen zijn lijden en sterven, maar hij verenigt zich met hem. Tegelijk beeldt hij iets uit van de vereniging van de kerk als bruid met Christus als bruidegom en Koning. Een vereniging die de christenheid in de facto nog verwacht.
De rozenmystiek kwam waarschijnlijk via Christusvoorstellingen de alchemie binnen. In 1550 verschenen voor het eerst het ‘Rosarium’ en het ‘Rosarius’, de ‘rozentuinman’. De roos symboliseert daarin de verhouding tussen Koninklijke personen (Jung GW 13: 316). Christenen begrepen zich toen en begrijpen zich vandaag nog als ‘Koningskinderen’, als kinderen van god en Christuskoning. Christus werd vaker met een boom vergeleken (332).
De prachtig met aquarellen geïllustreerde alchemistische verhandeling ‘Aurora Consurgens’ - Latijns voor ‘Opstijgend morgenrood’ - van omstreeks 1420 beschrijft met de koning Salomon en de koning van Saba de alchemistische ‘Syzygie’, de samenvoeging van het ideale ‘hemelse paar’ (accentuering fk):
Koning: ik wil zoeken en mij verenigen met een reine maagd, schoon van gezicht, schoner noch van groei, en noch schoner van kledij, dat ze de steen van mijn graf wentelt, en zij zal mij vleugels geven als van een duif, en ik zal met haar langs de hemel vliegen. Dan zal ik zeggen: ik leef eeuwig en zal rusten in haar, nu ze rechts van mij staat in gouden gewaad, gehuld in bonte pracht...
O koningin van de wereld boven, haast je, mijn vriendin, mijn bruid, spreek jij, geliefde tot jouw geliefde, wie en van welk aard en van welk grootheid je bent...
Koningin: mijn rode vriend sprak tegen mij, hij vroeg, en zijn vraag werd vervuld: ik ben de bloem van het veld en de lelie der dalen, ik ben de moeder van de schone liefde, de kennis en de heilige hoop. Ik ben de wijnstok, die welriekende, liefelijke vruchten draagt, en mijn bloemen zijn uit eer en fatsoen voortgekomen. Ik ben het rustbed van mijn geliefde... en verwond zijn hart in een van mijn ogen en in een haar van mijn hals. Ik ben de geur van de zalven, en van mij stromen welriekende geuren van alle kruiden, zoals kaneel en balsem en de verkozen mirre... (Jung GW 14/2: 139-140).
De centrale gestalte van het ‘opus magnum’, het grote werk van de alchemist, was voor de mannelijke alchemist vrouwelijk. De Koningin noemt zich in de tekst ‘de bloem van het veld’ en ‘de lelie der dalen’. Zo noemde zich al de bruid in Hooglied, in wie het christendom zichzelf en Maria zag. De witte lelie is hét symbool van de vrouwelijke substantie in reinheid en de rode bloem verwijst in christelijk context naar de symbolen van wijnstok en wijn (Jung 14/3: 375).
De zevende parabel van het gesprek tussen de liefhebbende en de geliefde in de ‘Thomae de Aquino Aurora’, soms Thomas van Aquino (1225 - 1274) toegeschreven, nodigt uit (accentuering fk):
Laten we verheugen aan de vruchten en zonder aarzelen alle goederen genieten, zolang we jong zijn, met kostelijke wijn en zalven willen wij niet sparen, en geen bloem zal ons ontgaan, om ons ermee te sieren; eerst met lelies, en dan met rozen, voordat ze verwelken. Aan geen weiland zal ons lust voorbij gaan, en geen van ons allen blijft ver van onze vrolijkheid. (Jung GW 14/3: 127).
Ondanks de metaforen uit Hooglied wijzen deze woorden ‘van in losbandigheid verloren wereldkinderen’ terug naar een voorchristelijk en algemeen natuurgevoel en mysterie. De bevrijding uit het lichaam wordt een bevrijding uit benauwende geestelijke vooroordelen. De natuurlijke mens is weer verlost en viert op elk weiland de geestelijke eenwording met de natuur (Jung GW 14/3: 392).
Met gepaste trots stelt Van de Rijp zich in zijn besloten tuin naast zijn stokroos. Hij omgeeft zich, hij siert zich met al zijn bloemen om hem heen nog voor zij verwelken.
- 100 jaar Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje
- Schilderijen
- Waardering
- Gerard van de Rijp in zijn tuin
- Het spirituele hof
- Het beminde hof
- Het analytische hof
- Appels en peren vergelijken
- Alchemie, Chassidisme en tuinkunst
- Jungiaanse en symbolische psychologie
- Van de Rijps tuinkunst als onbewuste expressie
- De hogere én de lagere mens
- Een momentopname van innerlijke rijping
- Vier, drie, twee en één in het tuinportret
- Onvermoeide fascinatie
- Een leven lang
- Conclusie en wens
- Gozewijn Centen en zijn gezin
- Schilderijen
- Het Rijpenhofje in 1982
- Reglement voor het Rijpen Hofje 1837
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- Dank
- Bronnen