Januskop
Als men wil kan men de stokroos en Gerard van de Rijp opvatten als Januskop. Minder duidelijk is of de stokroos twee bloemkoppen toont.
Janus - Latijns ‘Ianus’ - was als Romeinse god van begin en einde een van de oudste godheden, zonder eigen cultus en parallel in de Griekse mythologie. Publius Ovidius Naso, modern kort Ovid (43 v. - 17 n. Chr.), vertelt dat de nymf Cardea haar vereerders voorop stuurde naar een plaats van het rendez-vous, slechts om hen te ontlopen zodra zij haar uit het oog verloren. Dit werkte bij Janus met zijn twee gezichten echter niet en zij moest hem toegeven. Als dank gaf Janus haar de heerschappij over drempels, deurscharnieren en -klinken. ‘Ianua’ is echter ook een Latijnse naam voor deur en ‘Ianus’ voor elk ontgrendeld gewelfde doorgang. Januari is naar hem benoemd.
Oude munten tonen Janus met twee in tegengestelde richtingen kijkende gezichten. Vandaar zijn bijnamen ‘Geminus’, de dubbele, ‘Bifrons’, de twee-voorhoofdige, en ‘Biceps’, de tweehoofdige. Hij werd ook met vier gezichten en vier hoofden uitgebeeld, meestal echter dubbelhoofdig, waardoor hij een symbool voor tweeslachtigheid werd. In zijn rechter hand hield hij driehonderd, in zijn linker vijfenzestig steentjes die op de dagen van een jaar wijzen. Of hij droeg in zijn linker hand een staf en in zijn rechter en of meer sleutels, als symbool van de wachter van de hemelsport, de beweger van de spil van het heelal, de opener en sluiter van de hemel, de wolken, het land en de zee.
In de menselijke ontwikkeling kan de optredende spanning tussen het ik-bewustzijn en het onbewuste als dyade en januskop worden gezien. Deze spanning wordt de basis voor een nieuwe vormgevende fases in de psyche. De polarisering van de wereld in een buiten en in een binnen zet in en wordt zichtbaar als fysieke en geestelijk-psychische wereld. Het ik wordt janushoofdig en wint een dubbele kijkrichting, het is niet langer eensporig op de wereld gericht. Zolang deze janushoofdigheid werkt maar onbewust blijft, verschijnt ook de binnenkant als een buiten.
Het valt de mens echter zwaar zijn ‘extraversie tendentie’ van het levende te overwinnen, omdat het een hoofdeigenschap van de psyche is, het op zich dynamisch-niet-picturale om te wandelen in iets dat vatbaar is voor visuele inspectie, iets dat buiten waargenomen kan worden. Daarom verschijnt het binnen aan de voormoderne mens als een buiten, dat vaak echter in een verheven wereld ligt, tegengesteld aan de uiterlijke werkelijkheid. Het binnen verscheen dirigerende als machten, demonen, geesten en goden die in hun wezen onzichtbaar en ‘niet van deze wereld’ zijn maar in de wereld verschijnen (Neumann 1992: 118).
Hoe meer de psyche polariseert en het bewustzijn janushoofdig wordt, wordt ook de werkelijkheid dubbel geïnterpreteerd als fysiek buiten en zielsachtig-geestelijk binnen. Echter wordt tot op vandaag de projectie van het innerlijke als secundair van een primair uiterlijk afgeleid. En noch steeds wordt het psychische gezien als een reactie van het levendige op het buiten werkelijke, wat het psychische reduceert op een product van het ontwikkelingsproces. Het is echter niet zo, dat iets wat niet psychisch leeft in de wereld een ervaring opdoet dat pas in de ervaring psychisch wordt. Want juist het opdoen van een ervaring psychisch is en psyche veronderstelt. (Neumann 1992: 119)
Geleidelijk aan leert het nu ja-nus-hoof-di-ge ik-bewustzijn het vormgevende als twee aspecten te zien. Eenmaal buiten als fysieke werkelijkheid, wier laatste formule massa en energie gelijkstelt, een ander maal als innerlijke werkelijkheid van het creatief vormgevende, waar het levendige identiek is met de dirigerende en ordenende geest in zijn dynamische en niet-aanschouwelijke kwaliteit. Nu beide polaire werkelijkheden primair zijn kunnen zij niet langer van elkaar worden afgeleid. De dubbele polen van het janushoofdige bewustzijn worden evident en de primaire extraversie wordt afgelost door een innerlijke Copernicaanse revolutie. Het ik moet zich het innerlijke nu evenzo noodzakelijk toekeren als het uiterlijke. Het janushoofdige ik-bewustzijn blijft echter een veroverend en waarnemend orgaan dat de schijnbare werkelijkheid doorziet, relativeert en abstraheert. De bewustwording van de innerlijkheid van het ik bracht de dieptepsychologie voort, die zoals elke wetenschap haar object tegenover staat en tegenoverstellend vat. Ook zij benadert de innerlijkheid objectiverend van buiten, zij het met andere dan natuurwetenschappelijke methoden. (Neumann 1992: 120)
Zoals andere symbolen in Van de Rijps tuinportret wijst de janushoofdigheid van de stokroos en de dyade van stokroos en tuinkunstenaar op het psychische proces van bewustwording van de tegenstelling van binnen en buiten en op de vereniging van deze en andere tegenstellingen. Met de stokroos als plantaardige personificatie van Van de Rijps anima staat het paar voor het proces van integratie van tegenstellingen, het symbolisch vrouwelijke versus het symbolisch mannelijke, in de persoonlijkheid die de psyche in kind-symbolen uit.
- 100 jaar Rijpenhofje
- Het Rijpenhofje
- Schilderijen
- Waardering
- Gerard van de Rijp in zijn tuin
- Het spirituele hof
- Het beminde hof
- Het analytische hof
- Appels en peren vergelijken
- Alchemie, Chassidisme en tuinkunst
- Jungiaanse en symbolische psychologie
- Van de Rijps tuinkunst als onbewuste expressie
- Van de Rijp als Adam
- Van de Rijps anima en zelf
- De tuin als archetype
- De roos als archetype
- De stokroos als archetype
- Stok en staf
- De boom als archetype
- De plant als opus magnum
- De perkenmandala's
- De hogere én de lagere mens
- Een momentopname van innerlijke rijping
- Vier, drie, twee en één in het tuinportret
- Onvermoeide fascinatie
- Een leven lang
- Conclusie en wens
- Gozewijn Centen en zijn gezin
- Het Rijpenhofje in 1982
- Reglement voor het Rijpen Hofje 1837
- Vier eeuwen hofjes in Amsterdam
- Dank
- Bronnen
- Schilderijen